De geschiedenis van het Weeshuis

Het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis

Het Weeshuis is een van de grootste monumenten van Leiden. De omvang van het gebouw hing samen met de stadsontwikkeling van Leiden. Die stadsontwikkeling werd beïnvloed door de ontwikkeling van de textielnijverheid. In 1583 werd, na een verbouwing, het uit 1403 daterende gebouw van het Onze Lieve Vrouwe gasthuis aan de Hooglandse Kerkgracht betrokken.
 

Vanaf 1450 was het Weeshuis gevestigd in een pand in de Breestraat (nu nummer 18). Dit pand was een schenking van een zekere Gijsbert van Zwieten. In het begin was het pand als kantoor en pakhuis in gebruik. Er woonden toen geen kinderen, die waren bij gezinnen ondergebracht, al of niet familie van het kind. Maar al snel woonde er toch een aantal jonge wezen. In 1484, 1492 en 1507 en tenslotte in 1545 werden steeds belendende panden aan het weeshuis toegevoegd. Vlak voor de verhuizing in 1583 woonden er 49 kinderen in de huizen aan de Breestraat. Daarmee was het absolute maximum bereikt en verhuisde men naar de Hooglandse Kerkgracht. Maar ruimtegebrek was niet de enige oorzaak van een verhuizing. In 1566 beleefde het boek ‘De subventione pauperum’ (1526) van de humanist Ludovicus Vivès een Nederlandse herdruk. In 1577 werd door het stadsbestuur een opdracht gegeven voor het maken van een rapport over de armoede in de stad, “Het Armenrapport”.

 

De sociale omstandigheden, Het Armenrapport van 1557

Ed Taverne schrijft in zijn boek ‘In ’t Land van Belofte: in de nieue stadt’. Centraal in het Leidse document (het Armenrapport) staat het reeds in 1575 door de Staten van Holland gestelde principe dat bij het burgerlijk gezag de zorg voor bedelaars en armen berust, een gedachte die voor het eerst duidelijk was geopperd. Ook een aantal andere essentiële punten van het rapport, de gelijkmatige verdeling van de beschikbare gelden, de eis dat de ondersteunden moeten werken, en het centraliseren van de diverse instellingen op het gebied van armenzorg, zijn terug te voeren op de voorstellen van Vivès.  

 

 

Opmerkelijk echter is de scherpe analyse van de specifieke oorzaken van het grote sociale vraagstuk in Leiden; als een van de belangrijkste ziet de opsteller de op een kapitalistische basis georganiseerde textielnijverheid: ‘de derde redene van de vermenichfuldinge der bedelaeren achte ik te zijn de neeringe van de draperije, die binnen deser stede noch toe als hooftneeringe geacht, gehouden ende mitsdien aangesien es geweest voor een schoen paerle ende cleynot, ende rechts of tgeheele welvaren van de stede daaraen waere gelegen geweest, daer ter contrarie dezelve oirzaecke ende vuetsel es geweest vant voorgeroerde onnutt gespuys. Wel est waer, dat dezelve neeringe voor sommige menschen zeer profitelicken es geweest, daarvan die overgelven rijckdommen, van enijge in wezen zijnde genough getuygen; mer ten eynde Uwe Eer, Heeren deze mijne voorgestelde derde redene terecht zullen mogen verstaen ende onderwinden, est warachtich dat de draperijeneringe gedaen moeten worden bij een groot deel ende gevolch van velledelers, velledragers en vellewassers, kempsters, speulders, wevers, vullers en de diergelycke schamele ambachtsluyden, dewelcke geregent ende in twerck gestelt worden by eenyge rycke ende vermogende luyden, die men van oudts drapenierders heeft genompt, deze alleelicken voor hem nemende ende het ooge hebbende om hem zelve rijck, machtich ende geweldich te maecken ende zulx in achtinge ende oeverheydt te comen’. 

 

Dit is een rechtstreekse aanval op het vroegere corrupte en slechte stadsbestuur dat verder in het stuk nog wordt omschreven als: ‘d’oeverheyt indertijt deur tbenaerstigen ende tvervolch van de drapenierders, wezende al te zaemen van eenerley affcomste ende geslacht, ende zulcx in den anderen gebonden mit huwelick, maeschap, geswaegerschap ende vrundschap’. 

 

De periode 1583 - 1800, het Weeshuis wordt nog groter

 

Na verbouwingen aan de noordvleugel werd in 1624 het huis aan de zuidgevel op de Hooglandse Kerkgracht gesloopt en op die plek kwam in 1627 een groot pand met twee verdiepingen en een hoge kap gereed. Die uitbreiding bleef maar korte tijd in gebruik als weeshuis, want al in 1654 huurde de stad het gebouw om te dienen als Greinhal. Grein was één van de duurste stoffen die er was, gemaakt van kameel- of geitenhaar. En dus zijn we weer terug bij de textielnijverheid. 
Weeskinderen waren gewilde en goedkope arbeidskrachten. In 1668 werd de zuidelijke “meisjesvleugel” met een bouwlaag verhoogd. De laatste grote verbouwing en uitbreiding was in 1773/1774: de vleugel aan de westzijde van het complex en aan de binnenplaats.

 

 

Hoeveel wezen waren er in het Weeshuis?

Het aantal wezen in het Weeshuis bereikte zijn hoogtepunt in 1788 met 579 kinderen. Dit zijn schattingen, er worden ook aantallen van meer dan 1000 genoemd. Er waren meer meisjes dan jongens (62%). Dat had vooral te maken met het feit dat jongens ook tekenden voor de VOC en later voor werk in Indië. In de periode van De Bataafse Republiek, (tot 1813) tekent een flink aantal jongens voor het leger. Na 1850 verminderde het aantal wezen gestaag van ongeveer 350 naar 175 in 1880. Die afname werd rond 1905 structureel en daalde in 25 jaar tot 50 kinderen. Met een kleine toename in de tweede wereldoorlog, nam het aantal daarna af. Ten tijde van de sluiting in 1961 bestond de bevolking uit 25 kinderen.

 

De periode 1900 – 1960

De stichting Utopa heeft in 2017 een aantal voormalige wezen van het Weeshuis gefilmd. Zij doen verslag van hun ervaringen tijdens hun verblijf in het Weeshuis in de periode rondom de tweede wereldoorlog. Op de tentoonstelling kunt u de interviews bekijken.

 

In 1961 verlieten de laatste wezen het weeshuis en verhuisden naar een nieuw onderkomen “De Lijsterhof” aan de Rijnsburgerweg in Leiden. Het Weeshuis was in 1957 aan de Rijksgebouwendienst verkocht voor f 700.000,- om er in 1962 het Geologisch Museum te huisvesten. De regenten waren er niet rouwig om de Weeshuislocatie te moeten verlaten, want de exploitatie van het complex kostte handenvol geld. De regenten bedongen dat de regentenkamer in volle glorie in stand zou blijven en om niet door het Weeshuisbestuur gebruikt zou mogen worden. Die afspraak was noch door het Rijk, noch door de gemeente gelegaliseerd. Die werd pas door de Stichting Utopa vastgelegd. 

 

Het Geologisch museum ging in 1990 op in het Museum Naturalis. Een deel van het nieuwe pand voor Naturalis was het “Pesthuis” in Leiden. Het Pesthuis was gemeentelijk eigendom en het Weeshuis was eigendom van de Staat. De panden werden in 1990 geruild. In 1998 vertrokken de laatste medewerkers van het Geologisch museum. Vanaf die datum stond het pand eigenlijk leeg en verpauperde het gaandeweg. In een deel van het Weeshuis, in het pand Hooglandse Kerkgracht 21, vond het Centrum Beeldende Kunst onderdak. Er werd door de gemeente geen passende bestemming voor het weeshuis gevonden. Er waren wel plannen om er een hotel in te vestigen. De Stichting Utopa kocht het pand in 2007 van de gemeente Leiden met een verplichting tot restauratie. De restauratie, ten bedrage van € 16.000.000,- werd uitgevoerd en in 2010 opende het Utopa-Weeshuis/Kinderrechtenhuis, haar poorten.

Wees een wees!

Tentoonstelling Wees een wees! Een tentoonstelling voor groepen 6 t/m 8 van de basisschool.   Aan de...

Lees meer

De Wezen Spreken

Tentoonstelling De Wezen Spreken   Tijdens de kerstperiode zal de tentoonstelling gesloten zijn van maandag...

Lees meer